Gerard de Monnink. met fiets en tent naar de Orient

https://www.youtube.com/watch?v=4Q87xM3lTQw&feature=youtu.be

gerard de monnink
interview met Gerard

Gerard Monnink (1907-2001)

Hij had het niet van een vreemde, dat vertellen. Zijn vader Gerardus “Graats” Monnink, in zijn dagelijks leven melkboer, was bekend om zijn vele fantasierijke verhalen, die hij graag vertelde in de herberg van “Naads op de Bult”. Op de Oldenzaalse Bult, een buurtschap aan de weg richting Denekamp woonde het gezin Monnink temidden van een veertigtal andere gezinnen. Eén van de verhalen van Graats ging over twee jonge mannen die op de fiets de wijde wereld introkken en allerlei avonturen beleefden. Gerard Monnink mocht van zijn ouders op aanraden van het hoofd der school voor onderwijzer gaan leren. Hij was geen fanatiek student. Liever droomde hij van verre reizen. Toen hij na enkele keren te zijn gezakt eindelijk zijn onderwijzersdiploma haalde was het crisistijd en was er geen werk. Hij besteedde zijn energie aan lange fietstochten (vaak ook ’s nachts). Tijdens deze nachtelijke omzwervingen nam het plan om de gefantaseerde fietstocht van zijn vader werkelijkheid te laten worden steeds vastere vorm aan. Op een van zijn tochten ontmoette hij een musicus die hem graag wilde vergezellen. Na veel moeite vond hij een sponsor voor twee fietsen en wist hij enkele kranten en tijdschriften er toe te bewegen zijn toekomstige reisverhalen af te nemen. Op het laatste moment echter liet zijn compagnon het af weten. Het liep al tegen het einde van de zomer en hij moest opschieten. Op een avond in het café hoorde hij verhalen over de Denekamper Toon Damhuis die net terug zou zijn van een fietstocht naar Finland. Hij zou al meer lange tochten gemaakt hebben en bovendien een goed fotograaf zijn. Dat laatste kwam goed van pas in verband met de reisreportages. Hij besloot de Denekamper op te zoeken. Op weg naar Denekamp kwam hem de man tegemoet die aan het opgegeven signalement voldeed. Op de plek waar in 1982 een herinneringsbord zou worden geplaatst ontspon zich het volgende tweegesprek:
“Bent u Toon Damhuis? De man die altijd door vreemde landen trekt en die pas van Finland is teruggekeerd?” “Ja, die ben ik”, zei hij met een vriendelijk lachje. Nog steeds nerveus ging ik door. “Ja, ik wilde ook zo’n tocht maken, een grote tocht. ’s Nachts buiten slapen in de tent, zelf koken en zo en ik wilde vragen of u idee had om mee te gaan.” Even gleden zijn ogen vorsend van beneden naar boven. Toen zei hij: “Ja, waarheen wil je dan gaan?” Ja, dat waarhéén. Dat was nu net het woord waarop ik voortdurend gestrand was. Opeens moed vattend zei ik: “Naar Palestina. Het Heilige Land. En ook naar Egypte, naar de pyramiden.” Even blikten zijn blauwe ogen in de mijne. En toen zei hij:”Ja, dan kan ik wel meegaan. Wanneer wou je dan vertrekken?” Totaal overrompeld stamelde ik :”Ja eigenlijk aankomende zaterdag het liefst.” “Ja”, zei hij zonder enig nadenken. “Dan kan ik wel. Dan kom ik zaterdag wel naar je toe. Laten we zeggen zaterdagmiddag. Tussen een en twee uur ben ik bij je. Is dat afgesproken?” (Uit: Op fiets en tent naar de Oriënt)
Monnink gaf de tweespraak in zijn boek weer in keurig Nederlands, in werkelijkheid spraken beiden natuurlijk Twents. Toon Damhuis sprak niet de woorden “Ja, dan kan ik wel” , maar “Joa, dan konk wa metgoan”, eigenlijk nog veel subtieler.
Op zaterdag 22 augustus 1936 vertrok het duo richting Palestina en Egypte. Ze kenden elkaar niet en bleken elkaars tegenpolen. Gerard Monnink was een optimistisch man met een vlotte babbel, de acht jaar oudere Damhuis (hij was toen 37) was een echte Tukker (behoedzaam, bedachtzaam en bescheiden) met een groot gevoel voor droge humor. Omdat ze zo laat in de zomer vertrokken was haast geboden: voor de winter wilden ze de Balkan over zijn. In één dag werd Wenen bezichtigd. In Boedapest volgde een gedwongen oponthoud en maakten ze kennis met Hongaarse gastvrijheid. Gastvrijheid bleek ook later een ongeschreven wet te zijn op de Balkan. Maar waar ze voor gewaarschuwd waren kwam ook uit. De Balkan was een gevaarlijk gebied, waar ze hachelijke avonturen beleefden met zigeuners. In Istanbul troffen de reizigers tot hun geluk een Twents sprekende consul, die familie had in Oldenzaal, en hun reis via de pers gevolgd had. Zo kregen ze snel de juiste papieren voor Palestina. Na een moeizame en gevaarlijke tocht door Turkije haalden ze net op tijd de één keer per veertien dagen vertrekkende boot Antalya-Haifa. Fietsen in het Engelse protectoraat Palestina, waar de twisten tussen joden en Arabieren toen al het land onveilig maakten, bleek onmogelijk. Met de bus werd Jeruzalem bereikt. Daar volgde een belangrijke ontmoeting voor Gerard Monnink. De persoonlijke gouvernante van prinses Fawzia (de latere vrouw van de Sjah van Perzië) die op vakantie was in Palestina was in hen geiteresseerd. Ze trokken een tijdje samen op en de van oorsprong Sloveense en diverse talen sprekende Sefania nodigde hen uit haar in Egypte op te zoeken. Sefania zou de aanleiding zijn voor een volgende reis die Gerard Monnink alleen zou maken.
Na een prettig verblijf in Egypte, geregeld door Sefania en haar prinses, kwamen beide fietsers via Griekenland, Albanië en Italië bijna een jaar na hun vertrek weer in Oldenzaal aan. Het onthaal was groots, zoals Toon Damhuis al gevreesd had. Hij had het voorspeld: “Het beroerdste komt nog”. Het liefst was hij meteen doorgefietst naar Denekamp. Heel Oldenzaal was uitgelopen, de reisreportages hadden hun uitwerking niet gemist. In een tijd dat een reis naar Amsterdam al een belevenis was, raakte men over de prestaties van beide fietsers niet uitgepraat.
In 1938 was het zover dat Gerard zijn afspraak met Sefania nakwam en dit keer alleen op weg ging naar Egypte. In zijn boek “Gastvriend van vrije volken” beschrijft hij zijn tweede tocht over de Balkan. Na een wat saaie aanloop van de tocht besluit hij het avontuur te zoeken door een route te kiezen door de Zwarte Bergen (Montenegro). Op een mooie beschutte kampeerplek in een totale verlatenheid zet hij zijn tentje op en wordt doodziek, niet meer in staat zijn tent uit te komen. Op het laatste moment wordt hij ontdekt door een kilometers verderop wonende boer, die zijn zondagse wandeling maakt. Gastvrij opgenomen in het arme boerengezin komt hij weer op krachten. Hij fietst door het rijk der Malisoren en wordt uit een als gevolg van noodweer plotseling vollopende rivierbedding gered door twee outlaws, die buiten de bewoonde wereld leefden vanwege de vloek van de in dit gebied onuitroeibare bloedwraak. Door al dit oponthoud komt hij wat laat aan in Egypte, waardoor zijn ontmoeting met Sefania kort is, maar wel beslissend voor de rest van zijn leven. Zij spreken af elkaar in Spanje te ontmoeten en daar te gaan trouwen. Gerard fietst verder door Noord-Afrika waar hij avonturen beleeft die in een spannend jongensboek niet zouden misstaan. Zo komt hij bij vergissing in een harem terecht, een doodzonde in de Arabische wereld. De papieren met stempels van het Egyptische hof (een soort vrijgeleide) die Sefania voor hem geregeld had, redden hem het leven. In de Spaanse havenstad Algeciras ontmoet hij Sefania weer, die al eerder in Spanje was aangekomen en inmiddels een betrekking als gouvernante had gevonden bij een rijke Spaanse graaf. Deze graaf regelde een jaar later hun uitbundig gevierde bruiloft in Malaga waar ze trouwden in de beroemde kathedraal.
Gerard gaat in Malaga wonen en weet een baan te vinden als leraar Duits op een gymnasium van de Jezuïeten. In Spanje maakt het echtpaar lange reizen. Na de oorlog pendelt Gerard op en neer tussen Spanje en Nederland en begint aan een qua aantal indrukwekkende serie lezingen. Het zullen er uiteindelijk meer dan drieduizend worden. In 1952 komt “Met fiets en tent door de Oriënt” uit, een jaar later gevolgd door “Reisavontuur rond Sefania” en in 1954 door “Gastvriend van vrije volken”. De reisverslagen zoals die al eerder in kranten en tijdschriften waren verschenen werden geromantiseerd en zo had hij prachtig materiaal voor zijn lezingen die hij ondersteunde met dia’s. De avontuurlijke en gevaarlijke delen van de reizen kwamen aan bod bij avonden voor militairen, de romantiek in het verhaal was het belangrijkste ingrediënt bij de vele optredens voor vrouwenverenigingen. Ook gaf hij lezingen op scholen en “one man shows” op personeelsavonden.
Naast verteller bleef Monnink ook als schrijver/journalist actief. Hij schreef artikelen voor Nederlandse en buitenlandse kranten en tijdschriften, waarvoor hij de halve wereld afreisde. Zijn perskaarten (eerst van Eigen Erf en later onder meer van De Tijd) openden ook deuren die vaak voor anderen gesloten bleven. Begin vijftiger jaren vestigde het gezin (in 1944 was een dochter geboren) zich in Amsterdam. Gerard Monnink kon met zijn lezingen in zijn bestaan voorzien tot de televisie in de loop van de jaren zestig een te grote concurrent werd. In 1964 overleed Sefania. Van 1965 tot aan zijn pensionering in 1972 was hij als remedial teacher dan toch eindelijk werkzaam in het vak waarvoor hij dertig jaar tevoren was opgeleid. Hij had intussen zijn tweede vrouw leren kennen met wie hij in 1971 trouwde. Zij werkte bij de KLM hetgeen hem in staat stelde vaak naar Malaga op en neer te vliegen. Toch wist ze hem te bewegen zich in 1978 weer in Oldenzaal te vestigen. Na in begin jaren tachtig in televisieprogramma’s als “Sterke verhalen” met Piet Römer en “Showroom” met Jan Fillekers te zijn verschenen volgde een herdruk van “Met fiets en tent door de Oriënt”. In deze tijd begon Gerard Monnink aan een nieuwe serie lezingen. Vrouwenverenigingen en bejaardentehuizen vormden de voornaamste doelgroep.
In augustus 1982 werd door jounalist Henk Boom, die de tocht van zijn naamgenoot Harm Boom, beschreven in “Mijne reisportefeuille”, uit 1846 nog eens overdeed, een herinneringsbord aan de ontmoeting Damhuis-Monnink dicht bij de Oldenzaalse Bult geplaatst. In 1986 (50 jaar na dato) werd van deze plek met behulp van grote keien een echt monument gemaakt. Gerard bleef tot op zeer hoge leeftijd lezingen geven, al kreeg hij wel te maken met een afnemend gezichtsvermogen. In 1992 was hij de eerste die de Bondsspeld van de Nederlandse Kloatscheeters Boond ontving wegens zijn grote verdiensten voor deze sport. In 1931 was hij de eerste bondskampioen van Nederland, een titel die hij in 1932 prologeerde. De wisseltrofee voor de beste junior van de NKB werd naar hem vernoemd. In 1994 werd hij onderscheiden met de gouden stadspenning van de stad Oldenzaal.
In 1990 kwam hij in contact met zijn hedendaagse evenknie de wereldfietser Frank van Rijn. Deze zocht zijn grote voorbeeld op in Oldenzaal en er ontstond een vriendschap tussen beiden. Hij schreef dan ook het voorwoord in het vierde boek van Gerard Monnink, dat in 2000 verscheen en behalve gedeelten uit zijn eerdere boeken ook een aantal verhalen, zoals die door zijn vader werden verteld, bevat. In november 2000 was hij te gast in het programma Kopspijkers van Jack Spijkerman. De toen 93-jarige wist toen nog zo de show te stelen dat het fragment werd opgenomen in de jaarcompilatie van Kopspijkers. Kort daarop werd hij ziek en overleed in mei 2001. Postuum werd in 2003 in Almere het Gerard Monninkpad officieel in gebruik genomen. In april 2004 startten Frank van Rijn en Elzo de Haan hun sponsortocht naar Kathmandu (“Met fiets en koekenpan naar Kirgizistan”) bij het monument aan de voet van de Oldenzaalse Bult.
Auteur: Tonny Peters (Overijsselse Bibliotheekdienst)
Geboren: 24-04-1907 Losser
Overleden: 23-05-2001 Oldenzaal
Vader: Gerhardus Johannes “Graats” Monnink(1874-1946)
Moeder: Susanna Weustink (1874-1947)
Echtgeno(o)t(e): Sefania Kumer
Tweede echtgeno(o)t(e): G.J.W. (Truusje) Vermeulen
Publicaties: Gerard Monnink schreef 4 boeken: – Met fiets en tent naar de Oriënt. 1952, herdruk 1981. – Reisavontuur rond Sefania. 1953. – Gastvriend van vrije volken. 1954. – Wereldreiziger in de jaren dertig. 2000. Over Gerard Monnink: – ‘Alleen nog even naar Egypte’: Gerard Monnink vertelt over zijn fietsreizen en zijn prinses / door Gerard Vaanholt In: Stad & Land, deel 2 / Gerard Vaanholt. Hengelo, Broekhuis. 2003. p. 102-105
Laatst bijgewerkt op: 08-04-2014gerard de monnink